materialen voor raamkaders
De norm NBN 208 had enkel betrekking op raamkaders in hout, metaal (waarmee vermoedelijk staal werd bedoeld) en beton. Tijdens de naoorlogse periode werden echter ook andere materialen gebruikt voor raamkaders, zoals aluminium, gietijzer, brons, koper, roestvrij staal en zelf PVC, dat reeds vóór 1975 beschikbaar was. Daarnaast waren er ook raamkaders die verschillende materialen combineerden, bijvoorbeeld een houten kader waarvan de buitenkant met aluminium was bedekt of een combinatie van een vast kader in hout met metalen vleugels. De meest gebruikte materialen voor raamkaders in de naoorlogse woningbouw waren hout, staal en aluminium.
Eeuwenlang werden raamkaders voornamelijk in hout uitgevoerd. Houten kaders waren massief, in tegenstelling tot de holle metalen profielen. In 1958 wijdde het tijdschrift Architecture een themanummer aan hout (nr. 23-24), met o.a. een artikel van J. Kennis (van het Nationaal Houtvoorlichtingsbureau) over de belangrijkste houtsoorten die voor schrijnwerk werden gebruikt. Kennis somde 18 houtsoorten voor buitenschrijnwerk op en besprak voor elk van die soorten het gewicht, de duurzaamheidsklasse, de krimp, de hardheid, de kleur, de textuur en de houttekening. Ook het Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf (WTCB) deed onderzoek naar houten raamkaders; zij gingen vooral in op functionele aspecten van raamkaders. Zo stelde het Technisch Comité Schrijnwerk van het WTCB in 1962 een Technische Voorlichting op over de aangewezen productie en installatie van raamkaders, inclusief aanbevelingen over de plaats en de uitvoering van de sponning, lateien, vensterbanken en bevestigingsmiddelen voor courante types van houten raamkaders. In het algemeen echter werd in artikels en publicaties over raamkaders in de naoorlogse periode vooral aandacht besteed aan metaal (en in het bijzonder aluminium) en minder aan het meer traditionele hout.
Stalen raamkaders wonnen sterk aan populariteit tijdens het interbellum. Staal (en later ook aluminium) werd gepromoot omwille van zijn hoge sterkte, wat slankere profielen en bijgevolg een groter beglaasd oppervlak toeliet. De oppervlakteverhouding tussen het stalen raamkader (7%) en de beglazing (93%) werd veelvuldig aangehaald in de literatuur, en ook de vergelijking tussen hout en staal werd vaak gemaakt: bij metalen raamkaders was de glasoppervlakte 18 tot 35% hoger dan bij hout. Andere voordelen van stalen raamkaders waren de dimensionele stabiliteit, de precisie door de mechanische productie, de onbrandbaarheid, de onaantastbaarheid en een onbeperkte levensduur, als ze tenminste correct werden beschermd. Het grootste nadeel van staal was de hoge gevoeligheid voor roestvorming. Het gebruik van warmgewalste of koudgevormde stalen profielen, die perfect egaal en homogeen aan elkaar waren gelast, maakte tal van vormen mogelijk. De vormelijke mogelijkheden werden nog groter wanneer aluminium werd toegepast voor raamkaders.
Aluminium raamkaders waren een nieuw gegeven in de naoorlogse periode. De industriële productie van aluminium ving reeds aan in de 19de eeuw, maar het materiaal werd toen slechts beperkt ingezet voor architecturale doeleinden. Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog zorgde de reorganisatie van de militaire en luchtvaartindustrie dat de technologie ook werd ingezet voor toepassingen in de architectuur en bouwnijverheid. De term aluminium werd vaak gebruikt wanneer aluminiumlegeringen bedoeld werden, die behalve zuiver aluminium ook kleine hoeveelheden andere chemische elementen en onzuiverheden bevatten. Het Belgisch Centrum voor Documentatie en Voorlichting van het Bouwbedrijf (CEDOC) bepaalde de exacte samenstelling van een AlMgSi-legering die uiterst geschikt was voor architecturale toepassingen zoals raamkaders. Naast aluminium, magnesium en silicium, bevatte deze legering ook mangaan, ijzer, koper en zink.
Ondanks de geringere treksterkte en stijfheid van aluminium in vergelijking met staal (elasticiteitsmodulus van 70.000 N/mm² voor aluminium tegenover 210.000 N/mm² voor staal), werd aluminium sterk geapprecieerd omwille van het lagere gewicht (2700 kg/m³ in vergelijking met 7800 kg/m³ voor staal). De AlMgSi-legering bood een goede weerstand tegen chemische inwerkingen, maar werd wel aangetast door rechtstreeks contact met koper, messing, lood en staal, waardoor het raambeslag en het hang- en sluitwerk in een ander materiaal uitgevoerd dienden te worden. Ook cement en kalk lieten permanente vlekken achter, zelfs al was de oppervlakte beschermd, door anodische oxidatie bijvoorbeeld. Met de juiste bescherming was aluminium niet onderhevig aan roestvorming en bovendien zeer onderhoudsvriendelijk. Herschilderen of regelmatig behandelen was dan ook niet nodig. Een van de belangrijkste voordelen van aluminium was dat het materiaal bijna onbeperkte vormelijke mogelijkheden bood, en zich ook leende voor soms heel complexe vormen. Met aluminium konden door middel van het extrusieproces ook holle, buisvormige profielen gevormd worden, welke op zeer ruime schaal werden ingezet voor de productie van raamkaders. In zijn handboek over metalen ramen wees J. Wieland er in 1967 op dat dankzij het uiterst nauwkeurige productieproces, het ook makkelijker was om een afdichtingsprofiel in kunststof (vb. neopreen) te integreren en om thermisch onderbroken profielen te maken, om zo de hoge thermische geleidbaarheid van aluminium op te vangen.
Vrij snel na de introductie ervan in de Belgische architectuur (de eerste advertenties in de architectuurpers dateren van 1947), werden aluminium raamkaders op grote schaal toegepast. Ondanks de (iets) hogere kostprijs dan staal, werd aluminium ingezet in een brede waaier aan toepassingen: raam- en deurkaders, gordijngevels, dakbedekkingen, gevelbekleding, structurele elementen, enz. De wereldwijde productie van aluminium steeg van 264.000 ton in 1930 naar 3.300.000 ton in 1957. In datzelfde jaar werd ook het eerste iconische voorbeeld van aluminiumarchitectuur in België opgeleverd: de hoofdzetel van de Prévoyance Sociale in Sint-Joost-ten-Node van architect Hugo Van Kuyck. De gevel van het gebouw werd opgebouwd met elementen van twee grote Belgische metaalverwerkende bedrijven: La Brugeoise & Nivelles vervaardigde het aluminium gevelframe en Chamebel leverde de raamkaders. Een ander hoogtepunt van aluminium in de Belgische architectuurgeschiedenis wordt gevormd door Expo 58 in Brussel, waar aluminium werd ingezet in tientallen paviljoenen en voor de buitenbekleding van het Atomium, hét symbool van de wereldtentoonstelling.
Een analyse van 150 advertenties over raamkaders die tussen 1945 en 1970 in de architectuurpers zijn verschenen, toont de toegenomen populariteit van aluminium: het materiaal aluminium werd uitdrukkelijk vermeld in bijna de helft van de advertenties. Staal was eveneens sterk aanwezig op de markt, met vermeldingen in ongeveer één vierde van de advertenties. Andere materialen werden in 10% of minder van de advertenties aangehaald, met name (in dalende volgorde) brons, hout, roestvrij staal, gietijzer en tenslotte koper. Een heel ander beeld wordt evenwel geschetst in een onderzoeksrapport van het WTCB uit 1970 met betrekking tot de weersbestendigheid en waterdichtheid van raamkaders. In de veronderstelling dat het WTCB vooral courant gebruikte types van raamkaders onderzocht, blijkt hout op dat moment toch nog steeds een dominante positie in te nemen: 38 houten raamkaders werden beproefd, naast drie kaders waarin hout en aluminium waren gecombineerd, één in aluminium, één in staal, één in PVC en één waarbij meerdere materialen werden gecombineerd (hout, aluminium, staal en plastic). De technische en functionele detaillering van de beproefde raamkaders was soms vooruitstrevend: bijna alle raamkaders hadden een dubbele of driedubbele slag, één raamkader had zelfs een vierdubbele slag. Om de water- en winddichtheid te garanderen, werden in 27 van de beproefde raamkaders dichtingsprofielen gebruikt.